|
Suringarstraat
Professor Willem Frederik Reinier Suringar, hoogleraar in de botanie Door Hans Elstgeest
Op 12 juli 1898, laat in de middag, werd hij dood aangetroffen; 65 jaar oud. In het harnas gestorven. In zijn zo geliefde Botanisch Laboratorium, waar hij zoveel moeite voor had gedaan (en evenzoveel werd tegengewerkt) om het van de grond te krijgen. Beweerd werd dat de belasting van zijn werk (colleges geven, directie van Hortus Botanicus en het Rijksherbarium en de algehele leiding over het laboratorium) hem teveel geworden was. Eén jaar na zijn 40 jarig jubileum als hoogleraar (inclusief buitengewoon hoogleraarschap) werd Willem Frederik Reinier Suringar op zaterdag 16 juli op begraafplaats Groenesteeg begraven. Met het heengaan van Suringar werd een belangrijke periode in de geschiedenis van de Leidse Hortus afgesloten.
Prijsvraag Willem Frederik Reinier, geboren in Leeuwarden op 28 december 1832 is de oudste zoon van uitgever G.T.N. Suringar en diens vrouw A.B. Koopmans. In 1850 verlaat Willem het Gymnasium in Leeuwarden met behaald diploma. Nog datzelfde jaar gaat hij medicijnen studeren in Leiden. In 1854 volgt hij lessen in Utrecht om zich in het gebruik van de microscoop te oefenen. Als in 1855 de Universiteit van Leiden een prijsvraag uitschrijft, wordt Suringars inzending daarop met een gouden medaille bekroond. Een jaar daarvoor had de Leidse Botanicus prof. W.H. de Vriese de aandacht van de Curatoren al gevestigd op Suringar. De Vriese zag waarschijnlijk toen al een waardig opvolger als botanicus in hem. In maart van het jaar 1857 promoveert Suringar en al snel hierna volgde onverwachts de benoeming tot buitengewoon hoogleraar. De Vriese gaat naar Nederlands-Indië en Suringar wordt gevraagd om hem tijdelijk waar te nemen, wat naast colleges geven ook de dagelijkse leiding van de Leidse Hortus inhield. Hij aanvaardt deze benoeming op 3 oktober 1857.
Blok Nog geen maand in functie of hij wordt al voor het blok gezet. Curatoren dachten de nog jonge Hortus-directeur gemakkelijk te kunnen overtuigen. Het was de bedoeling dat de Hortus grond zou moeten afstaan aan een nieuw te bouwen sterrenwacht en dat Suringar daar wel even zijn goedkeuring aan ging geven. Suringar was zich nauwelijks bewust van wat hem gevraagd werd en hij was wettelijk gezien niet eens in staat deze beslissing te nemen omdat hij nog niet officieel geïnstalleerd was. De Curatoren wisten een beslissing te forceren en de sterrenwacht werd gebouwd. Voor het eerst in de geschiedenis van de Hortus werd deze verkleind na eeuwen van uitbreidingen.
Vanaf 13 juli 1587 beschikt de universiteit over een heuse Hortus Botanicus, al was het nog slechts in de vorm van een 'Cruydtuyn' van bescheiden formaat. De eerste grote naam die aan de Hortus verbonden was, was die van Carolus Clusius. Hij was de eerste Praefectus Horti. Van uitbreiding van de Hortus werd pas echt sprake toen in 1670 het eerste pandje achter de Doelengracht werd aangekocht. Ook tijdens het directoraat van Herman Boerhaave werden enkele uitbreidingen gerealiseerd. In 1732 nam Adriaan van Royen het directeurschap op zich waarna in 1736 de Hortus een flink stuk groter werd. De Hortus is op zijn grootst als in 1818 het gehele stuk grond tussen de Cellebroersgracht (Kaiserstraat), Doelengracht en de Witte Singel tot botanisch grondgebied geworden is. Na de bouw van de sterrenwacht is de Hortus qua grondgebied niet meer veranderd, behalve dat aan de overzijde van de 1ste Binnenvestgracht de bovengenoemde Clusiustuin (de Cruydtuyn) weer in ere is hersteld.
Huwelijk De Vriese kwam in 1861 doodziek terug uit Nederlands-Indië en overleed een jaar later. Hiermee wordt Suringars tijdelijk hoogleraarschap omgezet in een blijvend en wordt hij op 15 mei 1862 benoemd tot gewoon hoogleraar. Datzelfde jaar krijgt een nog feestelijker tintje als hij met Sara Valckenier in het huwelijksbootje stapt. Zij krijgen vijf kinderen.
Kosten noch moeite Suringar was een zeer bescheiden man, maar wel in staat om Curatoren flink wat geld afhandig te maken voor de modernisering van de Hortus. In 1866 wordt onder Suringars bewind de eerste ijzeren kas opgeleverd en twee jaar later, na enig aandringen de 'Victoria-kas'. Zes jaar later ontvangt hij opnieuw geld om een grote kas te laten bouwen, ter vervanging van kassen die hun beste tijd wel zo’n beetje hadden gehad. In 1887 is onder Suringar de laatste kas opgeleverd, in dit geval voor vetplanten en cactussen. Wat met de bouw van kassen wel lukte wilde met het laboratorium maar niet lukken. Steeds weer verwondert Suringar zich erover dat een betrekkelijk kleine som geld, nodig voor de modernisering van het Botanisch lab, niet los te peuteren valt, terwijl voor de kassen kosten noch moeite gespaard worden.
Het was 'van de gekke' dat Suringar moest (of wilde) opdraaien voor het gezag van alle botanische instellingen en daarbij ook zijn colleges moest geven, hoewel er in die tijd niet veel leerlingen waren. Slechts enkele hadden de plantkunde tot hoofdvak gekozen. Tot Suringars beste leerlingen behoorden Hugo de Vries, Melchior Treub en Martinus Beijerinck. Dat Suringar al deze activiteiten kon ondernemen had hij voor een groot deel te danken aan zijn steun en toeverlaat, Heinrich Witte. Witte is Hortulanus (tuinman) en beide heren hebben ruim 40 jaar lang met elkaar gewerkt om de aanleg en het aanzicht van de Hortus naar hun hand te zetten.
Als onderzoeker is Suringar vooral in de beginjaren bezig met onderzoek naar algensoorten. Later legde hij zich toe op de kennis van de gehele vaderlandse flora en stelde daarvoor zijn bekend geworden ‘zakflora’ samen. Dit boekje werd regelmatig bijgewerkt en vele (her)uitgaven hebben daarna het licht gezien, zelfs lang na Suringars dood. Suringar introduceerde de microscoop in het Leids Botanisch onderwijs.
Bronnen: Athenae Batavae, de Leidse universiteit 1575-1975 (universitaire pers) De Leidse Hortus, een botanische erfenis (W.K.H. Karstens en H. Kleibrink) De Leidse Sterrewacht, vier eeuwen wacht bij dag en bij nacht (G. van Herk, H. Kleibrink, W. Bijleveld) De Leidse Universiteit, in verleden en heden (Dr. J.J. Woltjer) De wiekslag van hun geest, de Leidse universiteit in de 19e eeuw (W. Otterspeer) Geïllustreerde zakflora (Dr. W.F.R. Suringar, bewerkt door Dr. L. Vuyck) Groenesteeg, een historische begraafplaats in Leiden (I.W.L. Moerman) Leidsch Dagblad Meer dan zes eeuwen Leids Gymnasium (A.M. Coebergh van den Braak) Nieuw Nederlands biografisch woordenboek Rapenburg, de geschiedenis van een Leidse gracht deel I t/m VI (Lunsingh, Scheurleer, Fock, v. Dissel)
|