Nog ruim voor het begin van de twintigste eeuw was er een westerling die, volstrekt tegen de regels van het geloof in (geen toegang voor niet-moslims), de Islamitische bedevaart naar Mekka wilde meemaken: Christiaan Snouck Hurgronje.
In Oosterhout geboren, zet Christiaan Snouck Hurgronje in 1875 voet op Leidse bodem om daar onder meer Theologie en Semitische talen te gaan studeren. In 1880 promoveerde hij bij Prof.dr. M.J. De Goeje, met zijn proefschrift 'Het Mekkaanse Feest'. Daarna zet hij de studie Arabisch in hoog tempo voort en dwingt zichzelf de taal, cultuur en het geloof geheel in de vingers te krijgen.
In 1884 is hij zover. Hij vertrekt naar Saoedi-Arabië en zet in Djeddah voet op Arabische bodem. Aldaar ligt het in de bedoeling het streekdialect zo snel mogelijk te beheersen. Het lukt Snouck Hurgronje, met een Arabische schuilnaam, contacten binnen de Moslimwereld op te bouwen, wat hem in staat stelde zich te mengen onder Arabische geleerden en hoogwaardigheidsbekleders. Hij wist aan informatie te komen, die voor elke andere westerling ondenkbaar zou zijn te verkrijgen.
Ook de ontwikkeling van zijn studie komt door innig contact met de Arabische cultuur tot een ongekend hoog peil. Hij was klaar voor de grote Bedevaart.
Maar enkele dagen van tevoren slaat het noodlot toe. Met medewerking van het Franse Consulaat wordt hij ontmaskerd, wat zijn integriteit ernstig schaadt. Na een verblijf van ruim vijf maanden wordt hij door de Arabische autoriteiten zonder pardon het land uitgezet.
Na terugkeer in Nederland begint hij aan het boek over zijn verblijf in Mekka, aangevuld met zelf geschoten fotomateriaal. Hiermee verwerft hij grote bekendheid. In 1887 ten slotte, vlak voor het verschijnen van dit boek, neemt hij het aanbod van de Leidse Universiteit om als lector te gaan optreden. Ondertussen bereidt hij zich voor op een volgende verre reis.
Adviseur in Indië
Snouck vertrekt in 1891 naar Nederlands-Indië, met als uiteindelijke bestemming Atjeh. Daar is het al enige jaren zeer onrustig. Sinds 1873 is Nederland in oorlog met de 'opstandige' Atjehers. In mei 892 dient Snouck een verslag in over zijn verblijf in Atjeh. Een deel hiervan zou enkele jaren later als uitgangspunt dienen voor zijn tweedelige werk 'De Atjehers' dat in 1893/94 verschijnt. Kort hierna wordt Snouck aangesteld op Java als adviseur van militair gouverneur Van Heutz op het ge bied van Oosterse talen, Islamitisch recht en Inlandse en Arabische zaken.
Als adviseur is hij van onschatbare waarde voor Nederland, totdat een heftige ruzie met Van Heutz een langer verblijf in NederlandsIndië onmogelijk maakt en hij in 1906 weer voet op Nederlandse bodem zet.
Op 17 augustus van dat jaar wordt Snoucks terugkeer door de Universiteit van Leiden aangegrepen om hem te benoemen tot hoogleraar Arabisch. Op 23 januari 1907 aanvaardt hij officieel deze taak.
Hij vestigt zich bij de aanvang van zijn professoraat aan de Witte Singel waar hij tot 1919 zou blijven wonen. In 1910 trouwt hij met Ida Maria Oort. Zij krijgen een dochter en verhuizen in 1919 naar Rapenburg 61.
In 1927 bereikt Snouck de leeftijd van zeventig jaar en treedt af als hoogleraar. Daarna richt hij samen met zijn opvolger, prof. dr. A.J. Wensinck, het Oosters Instituut op. Op bijna tachtigjarige leeftijd overlijdt hij in zijn woonplaats Leiden. Pas vier dagen later en inmiddels begraven op begraafplaats Groenesteeg, wordt door het Leidsch Dagblad bericht gedaan van Snouck Hurgronjes plotselinge overlijden.
In de Arabische wereld heeft hij een hoog aanzien opgebouwd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de aanbieding die hij in 1925 ontvangt om een leerstoel te aanvaarden op de in dat jaar gestichte Universiteit van Caïro. Naast nog vele andere aanbiedingen zijn ook zijn onderscheidingen talrijk. Hij wordt geëerd als Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw, ontvangt het Grootkruis van de orde van Oranje Nassau, krijgt een eredoctoraat van de Groningse Hogeschool (1914) en hij is natuurlijk lid van diverse wetenschappelijke akademia, waaronder de Koninklijke Akademie van Wetenschappen.
Na Snouck's overlijden wordt de gehele collectie van het Oosters Instituut, met inbegrip van Snoucks uitgebreide bibliotheek, in zijn woonhuis aan het Rapenburg ondergebracht. Dit staat sindsdien bekend als het Snouck Hurgronje-huis.