De overgrootouders van professor Michael Jan De Goeje, naar wie de straat in onze wijk vernoemd is, leefden in het Friesland van begin 1800. Op 4 juni 1806 werd Pieter de Goeje geboren in Enkhuizen. Hij was de zoon van Michiel de Goeje en Reinouwtje van der Velde. Rond 1825 studeerde hij theologie en letteren in Leiden. Pieter trouwde in 1832 in Leiden met Wilhelmina Bernardina Schilling. Hij verliet de sleutelstad en zette zijn carrière voort in Lippenhuizen (boven Gorredijk, Fr.) om er als predikant te gaan werken. In 1836 werd hij predikant in het plaatsje Dronrijp. In datzelfde jaar werd zijn zoon Michael Jan, degene naar wie de straat vernoemd is, geboren. Hij kreeg nog acht broers en zussen van wie een paar later enige bekendheid verwierven zoals: Elisabeth Wilhelmina (als echtgenote van professor H. Oort), Claudius Henricus (als directeur van de Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden) en Maria Anna Suzanna (als lerares van een meisjes HBS te Rotterdam). Drie jaar na de geboorte van Michael Jan verhuisde het gezin naar Heereveen waar vader Pieter tot zijn dood in 1854 zijn ambt als predikant heeft uitgevoerd. Na de dood van Pieter kwam het gezin terug naar Leiden waar Michael Jan zich aan de universiteit liet inschrijven.
Michael Jan ging theologie studeren, in navolging van vader Pieter. Al snel bleek dat de verkeerde richting en ging hij zich meer verdiepen in de Semitische talen (een benaming voor een grote groep aan elkaar gerelateerde talen zoals Arabisch en Hebreeuws). Hij studeerde bij Cobet, Juynboll en Dozy. Die laatste bracht hem de fijne kneepjes van de Arabische studie bij. Na vijf jaar studie promoveerde hij op 12 oktober 1859 (zijn kandidaatsexamen had hij in 1857 afgelegd en zijn doctoraal in 1858)
Buitengewoon hoogleraar Semitische talen
Er was geen grote vraag naar hoogleraren in zijn discipline waardoor het zeven jaar duurde voordat hij - in eerste instantie als buitengewoon hoogleraar - werd benoemd op de leerstoel voor de Semitische talen. Het jaar daarop huwde hij Wilhelmina Henriëtte Leembruggen op 27 juni 1867 in Leiden. Zij kregen vijf kinderen. Drie jaar na de benoeming tot buitengewoon hoogleraar volgde de benoeming tot gewoon hoogleraar. Zijn specialiteit was de Arabische taalkunde. In die tijd was De Goeje de enige die zich daarmee bezig hield in Nederland. Door zijn uitmuntende kennis van het vak trok hij gaandeweg steeds meer toehoorders, zo behoorde Christiaan Snouck Hurgronje tot één van zijn beste leerlingen. Bijna veertig jaar lang zou De Goeje in Leiden dit ambt bekleden. In deze jaren zou hij zich etaleren als een man van initiatieven en brede interesses. Zo was hij vanaf 1879 lid van de Leidse gemeenteraad (in 1904 werd in het Leids jaarboekje gememoreerd dat hij inmiddels al 25 jaar dit werk deed). Toen zijn gezondheid met rasse schreden achteruitging nam hij in december 1908 afscheid als gemeenteraadslid. Hij behoorde tot de commissie van toezicht van de Kweekschool voor de Zeevaart en daarnaast zette hij zich in voor het Rode Kruis.
Op de Universiteit werd hij benoemd tot Interpres Legati Warneriani, een functie die hem de verantwoording gaf over de meer dan 600 handschriften die Levinus Warner - een grootheid in de studie van het Oosten - na zijn dood in 1665 aan de Leidse academie schonk. De Goeje bekleedde deze functie tot zijn dood. In het cursusjaar 1881-1882 trad hij op voor de Universiteit als Rector-magnificus. Vlak voor zijn emeritaat werd De Goeje als gedelegeerde van de Nederlandse regering bij het 14e Oriëntalistencongres in Algiers gekozen tot president van de Arabische sectie.
Tabari’s Annalen
Tot zijn zeventigste levensjaar heeft hij zich buitengewoon ingezet en heeft hij belangrijke verhandelingen - voortgekomen uit intensieve studies - gepubliceerd. Als De Goejes grootste en omvangrijkste werken worden genoemd ‘Tabari’s Annalen’, meer dan achtduizend bladzijden Arabische teksten zijn hierin bewerkt en een ander levenswerk was ‘Bibliotheca Geographorum Arabicorum’. Buiten al deze serieuze studies, onderzoeken en vertalingen van Arabische teksten, is De Goeje altijd een groot liefhebber geweest van Oosterse legenden als ‘Duizenden- één-nacht’ (waarin prinses Sheherazade een groot aantal Oosterse verhalen in 1001-nacht aan koning Sjehrijar verteld om haar onthoofding zo lang mogelijk uit te stellen), ‘Sindebad’ en ‘De zevenslapers van Efeze’. Na bijna veertig jaar moest hij zijn ambt neerleggen. Op 16 juni 1906 werd in Hotel du Lion d’Or zijn afscheidsreceptie gegeven. Door zijn vrienden, kennissen en collega’s werd hem een grote som geld overhandigd. Deze som geld, waarmee het voor een grote groep studenten mogelijk werd gemaakt om studiereizen te financieren, is later bekend geworden als het DeGoejefonds.
De Goejefonds
Nog vier jaren mocht hij van zijn emeritaat genieten, terugkijkend op een vruchtbaar leven. Hij overleed op 17 mei 1909 te Leiden en werd begraven op begraafplaats Groenesteeg. Na zijn dood is het eerder genoemde DeGoejefonds gesticht. De Goeje is in zijn werk in de voetsporen getreden van zijn leermeesters Cobet en Dozy, vooral van de laatste. Was Dozy’s werk meer geschiedkundig van aard, De Goeje leverde op het taalkundige vlak weer belangrijk werk. Voor al zijn werk werd hij door diverse instanties in diverse landen gehuldigd, door de Universiteit van Cambridge werd hij benoemd tot doctor honoris causa (deze titel krijgt men voor bijzondere verdiensten zonder daarvoor een examen af te leggen of een proefschrift te verdedigen, een zogenaamd eredoctoraat). De Goeje werd door Turkije benoemd tot Grootofficier in de orde van Medjidië, door Zweden als Commandeur in de orde van de Poolster, door Pruisen (Polen, Duitsland) werd hij geridderd maar ook in Nederland heeft hij de nodige onderscheidingen gekregen; zo is hij bijvoorbeeld geridderd in de orde van de Nederlandse Leeuw (20 juli 1906).