Hendrik is het enige kind van Jan Hendrik Bakhuis Roozeboom (officieel Bakhuys Rooseboom, in beide gevallen is de letter ‘n’ in de achternaam niet aanwezig), boekhouder te Alkmaar en Maria Rensen. Na de Alkmaarse HBS, waaraan in 1872 slaagt, studeert hij twee jaar Latijn en Grieks, dit om toegang tot universitaire colleges te kunnen verkrijgen. In deze periode wordt hij assistent van Jacob van Bemmelen, directeur van een HBS en onderzoeker naar de bodemgesteldheid in de IJ-polders. Na zijn toelatingsexamen kan Bakhuis Roozeboom in Leiden gaan studeren, maar financiële middelen daartoe ontbreken hem op dat moment. Tot 1878 werkt hij daarom in een chemische fabriek in Den Haag. Maar daaraan komt abrupt een einde. Een verwoestende brand legt deze fabriek in de as en maakt Hendrik werkeloos. Met de nodige kennis, opgedaan in de fabriek, wordt hij opnieuw (college- )assistent van Van Bemmelen, inmiddels hoogleraar aan de universiteit van Leiden en krijgt hij alsnog de kans om daadwerkelijk met zijn studie te beginnen.
Levenswerk
Het is 23 april 1879 als Hendrik in het huwelijk treed met Catharina Elisabeth Wins. Zij kregen zes nakomelingen: vier zoons, twee dochters. 1 mei 1882 legt Bakhuis Roozeboom zijn doctoraal examen af. Inmiddels is hij dan al een jaar leraar aan de Gemeentelijke HBS voor meisjes te Leiden. Op de Leidse Garenmarkt staat nog altijd het prachtige gebouw van deze voormalige HBS, later bekend als de ‘Louise de Coligny’ (zie kader).
7 juni van het jaar 1884 promoveert hij op zijn dissertatie over dissociatieverschijnselen van sommige gashydraten bij Van Bemmelen. (Dissociatie betekent dat verbindingen in eenvoudiger bestanddelen uiteenvallen. Gashydraten zijn vaste stoffen die zich delen in een vloeistof en een gas bij verhitting). J.D. van der Waals helpt Bakhuis Roozeboom in 1886 met zijn onderzoekingen die betrekking hadden op de dissociatieverschijnselen en wijst hem op de ‘fasenregel’, die door J.W. Gibbs - een Amerikaans natuurkundige - is gepubliceerd. Met deze fasenregel kon Bakhuis Roozeboom zijn onderzoekingen theoretisch onderbouwen. Als Bakhuis Roozebooms levenswerk mag dan ook de fasenleer beschouwd worden. Hij en Gibbs zijn de grondleggers van deze leer.
Geloof
Tot 1893 is hij privaatdocent, waarna hij lector in de fysische chemie wordt. In 1896 vertrekt de briljante Van ‘t Hoff - tot dat moment hoogleraar te Amsterdam - naar Berlijn, alwaar hem een leerstoel in de chemie is aangeboden. De leeggekomen plaats in Amsterdam wordt aan Bakhuis Roozeboom gegund. Zijn onderzoek richt zich inmiddels naar mengkristallen, dit was hij in Leiden al gestart. Nog voor zijn vertrek naar Amsterdam vat hij het idee op om zijn onderzoeken met betrekking tot de fasenleer en zijn chemische toepassingen te publiceren. Bakhuis Roozeboom was een man die veel waarde aan zijn geloof hechtte en hoewel in die tijd de ‘moderne wetenschap’ en het geloof niet bepaald hand in hand gingen, wist hij beide met elkaar te combineren door de oprichting in 1895 van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen. Buiten alle onderzoekingen op gebied van de fasenleer en al zijn toepassingen verrichtte hij ook een aantal onderzoekingen op onder meer het gebied van drink- en zeewater en middelen om schilderijen te herstellen.
Meisjes HBS
De HBS voor meisjes was ontstaan door omzetting van de vier hoogste klassen van de mulo aan de Boommarkt naar de vier laagste klassen van deze meisjes HBS. Leek in eerste instantie de school bedoeld voor ‘chique jonge dames’, in de loop der jaren veranderde dat tot zelfs in 1965 jongens op ‘het Louise’ toegelaten werden. De school verhuisde later naar de Kagerstraat waar ze nog tot de jaren negentig heeft stand gehouden maar toen werd opgenomen in een fusie met een aantal andere schoolgemeenschappen. Dit resulteerde in de oprichting van het huidige DaVinciCollege. Bakhuis Roozeboom had een eeuw eerder de school al verlaten; op het moment van zijn benoeming tot hoogleraar in de hoofdstad.