en zacht bevoeld, zoals een blinde tast.
De diepe barsten in jouw bast betast,
het braille dat op stam is ingelegd.
Atze van Wieren (Geb.1943) in ‘Boom’
Eind september fietste ik door De Mey van Streefkerkstraat, door het stukje tussen de Van den Brandelerkade en de Roodenburgstraat. Ik werd getroffen door de prachtige kleuren van de bladeren van de valse Christusdoorn (Gleditsia triacanthos L.), bijvoorbeeld van die van de bomen tussen de nummers 24 en 25 van de hoek Van den Brandelerkade en De Mey van Streefkerkstraat. De bladeren leken wel van goud en begonnen toen al te vallen. Deze boom bot in het voorjaar laat uit en begint in het najaar vroeg met het laten vallen van de bladeren. Eind oktober waren vrijwel alle bladeren van de Ginkgo, de Prunus, de linde, de berk en andere bomen snel van kleur verschoten, en half november waren de meeste bladeren ook al gevallen. Maar van de valse Christusdoorn was toen al lang geen blad meer van te vinden, noch aan de boom, noch op de grond!
Alle bomen van de wereld
Op 6 november jl. was er de jaarlijkse boekenmarkt van Amnesty International. Mijn oog viel op een boek met de titel ‘Alle bomen van de wereld’ door Scott Leathart (Nederlandse uitgave, derde druk uit 1979, ICOB). Thuisgekomen keek ik dadelijk of de valse Christusdoorn daarin zou staan, want ik kan mij niet voorstellen dat er een (populair) wetenschappelijk boek bestaat met een beschrijving van alle bomen ter wereld. Bovendien schenken veel boeken vooral aandacht aan oude, opvallende, monumentale of omvangrijke bomen. Een valse Christusdoorn komt dan vaak niet in aanmerking voor een beschrijving omdat hij in Nederland vrijwel nooit meer dan honderd jaar wordt, en ook geen extreem dikke stam krijgt. Het is een snelle groeier die windgevoelig is en mede daardoor gemakkelijk kapot waait. In De Mey van Streefkerkstraat zijn de bomen vijftien jaar oud, net zo oud als de woningen. Een aantal is nu al hoger dan de huizen. Slechts een enkele keer krijgt de valse Christusdoorn wel de status van monument. Dat geldt bijvoorbeeld voor een exemplaar in Haarlem. Gelukkig bevatte mijn nieuwe aankoop toch een redelijk goede beschrijving van de valse Christusdoorn. Deze aanwinst voor slechts één euro was dus zeer nuttig voor het schrijven van dit verhaal.
Beschrijving
In mijn aangeschafte boek staat achter Gleditsia: ‘Een geslacht van twaalf soorten bladverliezende bomen uit Noord-Amerika, tropisch Zuid-Amerika en Afrika, en Midden- en Oost-Azië, met doornen op twijgen, samengestelde bladeren en bloemen met een even aantal bloemblaadjes. De [valse] Christusdoorn, die van Ontario tot Nebraska en zuidelijk tot in Texas en Louisiana voorkomt, is meestal ca. 25 m. hoog, maar er zijn meldingen van een hoogte van 42 m. De stam, takken en zelfs de twijgen staan vol met bundels lange, gevorkte doornen, terwijl de bladeren uit maximaal 36 blaadjes zijn samengesteld, wat de rechtop staande kroon een pluimachtig uiterlijk geeft. De bloemen, mannelijke en vrouwelijke op aparte steeltjes [vaak moeilijk te vinden], zijn groenachtig geel en de vrouwelijke brengen ca. 30 cm lange peulen voort die, als ze jong zijn zoetig vruchtvlees bevatten’.
Valse Christusdoorn en Christusdoorn
Rond 1700 zijn vanuit Noord-Amerika in Londen zaden van de valse Christusdoorn ingevoerd. Uit de in Londen opgekweekte bomen is deze soort verder verspreid. De oorspronkelijke vorm heeft een stam met venijnige doornen, ook de twijgen hebben die. Die gevorkte doornen staan vaak in groepjes van drie. De boom werd in het Nederlands genoemd naar de kamerplant met de naam Christusdoorn, ook een plant met venijnige doorns. De boom is dus een totaal andere soort en daarom werd aan de naam het woord ‘valse’ toegevoegd. De kamerplant, de Christusdoorn (Euphorbia milii), is absoluut geen familie van de valse Christusdoorn. Hij groeit als struik op Madagaskar en hoort thuis in de wolfsklauwfamilie, de Lycopodiaceae. Al meer dan tweeduizend jaar geleden was deze plant bekend in het Midden- Oosten. Volgens de legendes werd de doornenkroon van Christus van deze plant gemaakt.
In onze omgeving is de Christusdoorn pas veel later bekend geworden. De gouverneur van het eiland Réunion (in de nabijheid van Madagaskar), M. le baren Milius, ontdekte hem in 1821 en introduceerde hem in Frankrijk. De soortnaam milii is afgeleid van de naam Milius.
Vanuit Frankrijk werd de Christusdoorn verder in Europa verspreid. Zo kwam een exemplaar jaren later o.a. in het huis van mijn moeder terecht. Zij hield er van maar haar kinderen dachten er anders over. Wij zaten soms met onze haren vast in die kamerplant en vonden hem beslist ‘vals’.
De boom – die de toevoeging ‘vals’ dus echt mag hebben – behoort tot de vlinderbloemenfamilie, de Leguminosae. De geslachtsnaam van de valse Christusdoorn, Gleditsia, verwijst naar de Duitse hoogleraar en directeur van de botanische tuin in Berlijn, Johann Gottlieb Gleditsch (1714-1786). Hij was auteur van veel botanische publicaties, grondlegger van de bosbouwkunde en een groot bewonderaar van de Zweed Carolus Linnaeus (1707-1778). De L. achter de wetenschappelijke naam verwijst naar Linnaeus, de man die de binominale naamgeving (een wetenschappelijke geslachts- en soortnaam) voor planten en dieren invoerde. De soortnaam triacanthos betekent drie(maal) akantha (=doorn). Tegenwoordig zijn er van deze soort kweekvormen die geen doornen hebben. Deze doornloze boom is dus in werkelijkheid niet zo vals als de kamerplant.
Gebruik
De oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika gebruikten het harde en duurzame hout van de valse Christusdoorn voor bogen, brandhout en hekwerk. Het hout wordt tegenwoordig gebruikt voor afzettingen en ander agrarisch gebruik. De boom wordt in Amerika ook veel aangeplant als schaduw- of sierboom. Van bloemen en zaden maakte men een pap om aan voedsel een zoete smaak te geven. De zaden worden ook graag door dieren als muizen, wezels, marters en eekhoorns gegeten. In Engeland wordt deze soort ‘Honey locust’ genoemd. Dat slaat op de verspreiding door dieren (sprinkhanen) die de lekkere zaden eten. In Amerika brouwde men vroeger bier van de zaden.
Winter
Ik heb een aantal jaren geleden met een groep mensen met een visuele beperking door onze wijk een bomenwandeling gemaakt. Een belevenis op zich. Daaraan moest ik denken toen ik de woorden van Atze van Wieren las. Aan de stam kan je voelen met welke soort je te maken hebt. De purpergrijze schors van de valse Chriustusdoorn van oudere bomen krijgt op den duur brede lijstachtige ribbels. Dat vergemakkelijkt de herkenning als je de boom niet kunt zien, ook als de stam geen doornen heeft. Wie in de winter door De Mey van Streefkerkstraat fietst of loopt zou kunnen letten op winterkenmerken, bijvoorbeeld op de vorm van de vaak bochtige stammen en kronkelige twijgen. En ook de kronkelige, bruinzwarte, 30 cm lange peulen. In september was er een klein aantal peulen aanwezig maar die zijn nu allemaal al verdwenen. In de jonge bomen worden nog niet veel bloemen en peulen gevormd. Het feit dat de peulen al worden gevormd geeft aan dat wij ze in de toekomst waarschijnlijk laat in het najaar of vroeg in de winter nog kunnen zien hangen. Dat zal zeker een aanblik geven die niemand kan ontgaan.