Het geslacht Magnolia telt ongeveer 80 soorten die verspreid zijn over (midden) Amerika en Oost-Azië. Het is één van de populairste geslachten van gekweekte bomen en heesters met talloze soorten en kruisingen. Veel van deze soorten zijn gebruikt om kruisingen te kweken. Magnolia x soulangiana is een kruising tussen M. denudata (de moederplant) en M. liliflora. De plant is genoemd naar Etienne Soulange-Bodin die de kruising vond. Hij was een officier uit het leger van Napoleon. Na de slag bij Waterloo (1815) werd hij actief in de ìplantenwereldî en richtte het instituut Royal díHorticulture op en werd daarvan spoedig directeur. De naam Magnolia is door Linneus vastgesteld. Hij noemde het geslacht Magnolia naar Pierre Magnol (1638-1715), directeur van de botanische tuin te Montpellier.
In Nederland dragen Magnoliaís slecht zelden zaad, dit in tegenstelling tot warmere gebieden. De temperatuur moet minstens 20oC zijn voor de vorming van stuifmeelkorrels. Ook zijn de stampers vroeger rijp dan de meeldraden. De bomen zijn winterhard; ze kunnen 15o vorst verdragen. Ze moeten ondiep worden gepoot want het zijn oppervlakkige wortelaars. De bloemen zijn gevoelig voor noorden- en oostenwind en waaien gemakkelijk stuk als de planten niet op een beschutte plaats staan. De gewone Magnolia is te herkennen aan de roze of purperachtige witte bloemen. De bladeren staan verspreid aan de takken, ze zijn aan de onderzijde donzig en hebben een spitse top. Ook de bloemknop is behaard. De vruchten zijn kegelvormig.
De bloemen verschijnen voor de bladeren en worden in de knop door een schedelvorming schutblad beschermd. Als dit openbarst kunnen de 9 bloemdekbladen zich ontplooien. Hoewel de drie buitenste bladen iets verschillen van de binnenste kan men niet echt van kelk- en kroonbladen spreken.
Magnoliaís worden veelal aangeplant omdat men van de bloemen en hun geur houdt. Sommige soorten leveren in het buitenland timmerhout; van enkele andere gebruikt men in China de schors en de bloemknoppen voor medicijnen.
Magnolia's behoren evolutionair gezien tot de oudste bloemplanten op aarde. Geologen vonden fossiele resten van de bloemen in steenlagen van ongeveer honderd miljoen jaar oud. Vroeger woonde in onze wijk prof. dr. C. Kalkman, de vorige directeur van het Leidse Herbarium. Hij publiceerde in 1972 over het geslacht Magnolia. Magnoliaís worden ingedeeld bij de Angiospermen, de bedektzadigen. Ze zijn voortgekomen uit de naaktzadigen (waartoe de naaldbomen behoren), de Gymnospermen. Men kan zich volgens Kalkman voorstellen dat ook sommige naaktzadige voorouders door bepaalde groepen insecten Kevers) werden bezocht om daar pollen te komen eten. Insectenbezoek heeft een belangrijke rol gespeeld in de evolutie van de bouw van de bloemen van de bedektzadigen.
Magnoliaís worden wel beschouwd als een groep planten waarin veel primitieve plantenkenmerken voorkomen. De plant herinnert ons als het ware aan de bouw van de naaktzadigen. De bloem heeft veel meeldraden en veel vruchtbeginsels en is relatief eenvoudig van opbouw. Kevers bezoeken de bloemen, eten van de pollenkorrels en spelen een rol bij de bestuiving. De bloemen kunnen heerlijk geuren waardoor zij insecten aantrekken. Als wij 's avonds door onze buurt wandelen en de bloemen ruiken kunnen we heerlijk mijmeren over Magnolia's.