Mevrouw Kok (1921) heeft bijna haar hele leven in de Rijndijkbuurt gewoond, eerst aan de Hoge Rijndijk en daarna 52 jaar in de Snouck Hurgronjestraat. Ondanks haar drukke gezin schreef ze gedichten en was zij intensief betrokken bij de speeltuinvereniging aan de Dozystraat Rondom de watertoren. Haar man was één van de oprichters. Ze is blij dat dit verhaal verteld kan worden. “De wijkkrant schrijft al zo vaak over de middenklasse.”
Vanaf haar zevende jaar woonde mevrouw Kok met haar ouders en vijf broers en zussen op de Hoge Rijndijk 205, vlakbij de Leiderdorpse brug. Haar vader had een autorijschool, de Grenshoek. Later werd die afgebroken omdat er straten gebouwd moesten worden. Mevrouw Kok leerde haar man kennen doordat ze bevriend was met zijn twee nichtjes. Die gingen, net als zij, naar de meisjescongregatie van de Katholieke kerk Meerburg. Hij kwam zijn nichtjes daar ophalen en had meteen een oogje op haar. “Ik was toen 13 jaar en hij vroeg me of ik een eindje mee om wilde lopen, maar ik moest altijd meteen na de kerk naar huis van mijn moeder.” Toch kwam het in 1940 tot een verloving.
Bordpapier
In oorlogstijd moest meneer Kok naar Duitsland om daar in het kader van de arbeidsinzet te werken. Ze besloten te trouwen, dan mocht hij eens in de drie maanden met verlof naar huis. Na hun huwelijk, vlak voor de kerst van 1942, ging hij terug naar Duitsland, maar bij het volgende verlof vluchtte hij en dook onder. Zij trok aanvankelijk bij haar schoonmoeder in, maar haar broer wist dat de helft van het magazijn van zijn baas, een garagehouder, vrijstond op de Hoge Rijndijk 45. “Het was een kamer die je kon afschermen met bordpapier, iets anders was er niet, en een klein gangetje naar de serre. Daar kon net een twee persoonsbed staan.“ Na een paar maanden kwam haar man erbij. Het echtpaar bleef daar wonen, ook toen er tussen 1943 en 1949 vier kinderen kwamen.”Het was behelpen, maar we hebben er zeven jaar gezeten.” Hun derde kind, een meisje, overleed toen ze een half jaar was. “Ik heb er eentje af moeten staan. Ze was een oorlogsslachtoffer. Ik had geen voeding meer voor haar en die suikerbietentroep kon ze niet verdragen.”
Bedelen in de Burgemeesterswijk
Op 28 november 1949, toen haar jongste zoon net was geboren, vond de officiële oprichting van de speeltuin aan de Dozystraat Rondom de Watertoren plaats. Daar was behoefte aan want de Rijndijkbuurt was erg kinderrijk. “Mijn man was al jaren actief in een voorbereidingsgroep waarin ook de heer en mevrouw Filemon (de ouders van de latere directeur van de Lorentzschool), meneer Biesheuvel en mevrouw Wildschut zaten.” Meneer Kok was onderhoudsmonteur en zijn vaardigheden kwamen goed van pas bij het plaatsen van de speeltoestellen. ”Alles met ijzer deed hij. Een ander was timmerman of lasser. Toen moest je nog elke zaterdagochtend werken. Mijn man en de anderen in de voorbereidingsgroep bouwden ieder weekend, elke zaterdagmiddag en zondag, met elkaar de speeltuin op.”
In de begintijd van de speeltuin had mevrouw Kok haar handen nog vol aan haar eigen kinderen. “Mijn gezinnetje ging voor. De kinderen moesten er netjes uitzien en het huis ook. Het was veel werk. De was moest je eerst koken en dan waste je met borstel en plank. Ik breide ook veel.” Toen de jongste naar school ging werd ik actief in de damescommissie en de inkoopcommissie van de speeltuinvereniging, samen met acht andere vrouwen. “Als het Sint Nicolaas was gingen we ‘bedelen’. We haalden sigarenkistjes bij sigarenwinkels en bekleedden die met matrasjes en kussentjes, lakens en gordijnen. We verkochten stroopwafels. Dan zag je grote verschillen in vrijgevigheid. Bij de middenklasse in de Burgemeesterswijk kreeg je twee kwartjes, terwijl de mensen in de Rijndijkbuurt wel een gulden per gezin gaven, bovenop de twintig cent per kind contributie aan de speeltuinvereniging. Als we een loterij hadden vroegen we prijsjes aan middenstanders. Van Harteveld en Nozeman gaven wel eens iets, maar verder kreeg je nooit wat in die buurten.”
Ieder jaar organiseerden we ook vakantiebezigheden. We gingen dagjes uit naar andere speeltuinen, naar het museum voor Oudheden, zwemmen in De Does en spelen in park Cronestein. “Het mocht allemaal weinig geld kosten Als mensen meer dan drie kinderen hadden, hoefden ze maar voor twee kinderen contributie te betalen.”
Een kindje gehaald
In 1951 verhuisde het gezin Kok naar de Snouck Hurgronjestraat, naar een woning van woningcorporatie Ons Doel. “Het waren woningen voor ambtenaren. En omdat ik schoonmaakwerk in het botanisch laboratorium in de Nonnensteeg deed tijdens schooltijd, was ik automatisch ambtenaar. We moesten een bewijs van goed gedrag hebben van de politie voor we in het huis mochten.” Het waren voornamelijk duplexwoningen, maar het gezin Kok kreeg een heel huis met drie slaapkamers. “We zaten nooit voor het huis zoals je nu mensen wel ziet met een biertje in de hand. Dat vonden we ordinair. We zaten altijd in de achtertuin. We gingen wel een bakkie doen bij elkaar voor verjaardagen, maar verder waren allemaal op onszelf. In tijden van nood kon je op elkaar rekenen.” Zo kwam bijvoorbeeld de vroedvrouw wel eens niet op tijd. “Ik heb tweemaal een kindje gehaald. Daar dacht je niet over na, je deed het gewoon. Ik wist er niet veel van, maar ik kon moeilijk tegen mijn man zeggen: ‘Pak jij even een pootje beet.’ Een kind had een horrelvoetje en ik dacht dat het mijn schuld was, dat ik iets verkeerd had gedaan.” Naast haar gezin en het vrijwilligerswerk voor de speeltuinvereniging werkte ze altijd onder schooltijd in allerlei verschillende banen, huishoudelijk werk of in een modezaak. “Dat was niet voor de luxe. Ik heb altijd echt voor de kinderen gewerkt. Ik haalde ze zelf uit school. Alleen woensdagmiddag gingen ze met andere kinderen mee naar huis. Ik ging dan bij mijn moeder werken.”
Engelse theemiddag
Mevrouw Kok heeft 52 jaar met veel plezier in het huis in de Snouck Hurgronjestraat gewoond. Ook na het overlijden van haar man in 1991 bleef ze er wonen. In 2001 verhuisde ze naar het Professorenpad. Daar krijgt ze hulp van de thuiszorg. “Ik ben blij dat ik geen huishoudelijk werk meer hoef te doen.” Ze maakt gebruik van de vele buurtactiviteiten voor ouderen. Elke donderdag kaart ze bij een vestiging van de stichting Radius aan de andere kant van het Professorenpad. Daar is ook om de week een maaltijd voor senioren, op maandag een koffieochtend en op vrijdagmiddag spelletjesmiddag. Bij de Lorentzhof gaat ze soms naar een operetteavond en naar een Engelse theemiddag. Ze doet nog zelf boodschappen op de scootmobiel.
Het dichten is op een lager pitje komen te staan na de dood van haar man, die altijd mee dacht. Haar kinderen hebben elk een exemplaar van haar verzamelde gedichten die een beeld Clublied geven van de mooie en droevige momenten in haar leven.
Mevrouw Kok was altijd bezig met dichten en zij was dan ook de aangewezene om in 1949 het clublied voor de speeltuin te maken. Ze kan het nog zo opzeggen:
Daar waar op de Hoge Rijndijk de watertoren staat,
is de jeugd van arm en rijk
elke dag paraat.
Komen zij uit school vandaan,
Hebben ze geen rust
Boeken gaan dan aan de kant
Spelen is hun lust