|
An Boeke
‘Je wilde het zo huiselijk mogelijk maken’
Aan de rand van onze wijk op Zoeterwoudsesingel 98-99 werd in 1924 een tehuis voor ongehuwde moeders gevestigd. De nu 86-jarige mevrouw Boeke heeft nog levendige herinneringen aan haar periode als directrice van het tehuis van 1950 tot 1965. Kort na haar vertrek bleek het huis niet meer nodig omdat omgehuwd moederschap meer werd geaccepteerd. Mevrouw An Boeke komt oorspronkelijk uit Schagen. Ze had al een loopbaan van 10 jaar als maatschappelijk werkster in Beerta, Voorst en Zeist achter de rug toen ze als 33-jarige in 1950 naar Leiden kwam: “In mijn vorige banen deed ik vooral buurthuiswerk voor kinderen. Ik wilde graag naar een internaat. Je kwam op een leeftijd dat je graag wilde zorgen voor kinderen en voor een gezellige leefsfeer”. Een kennis die in Leiden in het bestuur van de Vereniging voor Christelijke Jeugdhulp zat wist van die wens. Ze werd toen gevraagd of ze adjunct-directrice van het tehuis voor ongehuwde moeders op de Zoeterwoudsesingel 98-99 wilde worden. De vereniging was in 1924 opgericht. Ongehuwde moeders werden in die tijd niet geaccepteerd . “Dat je gevraagd werd was toen heel gewoon. Ik zei eerst nog: Maar ik wil naar een kinderhuis. Ja, zeiden ze toen, maar dat is het ook. Er zijn moeders en wel dertig kinderen.”
Jonge meisjes Mevrouw Boeke kwam als adjunct-directrice, maar al snel ging de directrice weg, waarop de functie aan haar werd aangeboden. “Maar ik was geen verpleegkundige zoals de vorige directrice. Dus ik zei ja, op voorwaarde dat de nieuwe adjunct wel een verpleegkundige was. Dat moest wel met al die kleine baby’s in huis”.In het tehuis waren ongeveer 10 plaatsen voor vrouwen met hun kind. Ze kwamen niet alleen uit Leiden maar ook uit andere plaatsen. De moeders hadden elk een eigen slaapkamer. Het waren meestal jonge meisjes die niet meer in hun ouderlijk huis terecht konden. De vrouwen kwamen drie maanden voor de geboorte van hun kind in het tehuis. Als ze bij het tehuis ingeschreven waren, stonden ze verder onder controle bij het Academisch Ziekenhuis. “Als het zover was, bracht ik ze met de taxi naar het Academisch Ziekenhuis. Het was niet gewoon dat de moeders in het tehuis bevielen, dat kwam maar één keer voor. Het was toevallig net op mijn vrije dag. Je moest altijd om half elf thuis zijn, dat gold zowel voor de moeders als de medewerksters. Toen ik thuis kwam, zaten alle moeders daar nog aan tafel. Ik zei: Is er eentje weg? Maar zij antwoordden: Nee integendeel, juffrouw Boeke, er is er eentje bij”.
Werkende moeders De opvang was als tijdelijk bedoeld. “De vrouwen konden drie maanden voor de geboorte komen en tot minstens drie maanden daarna blijven. Dan konden ze in die tijd bepalen of ze zelf voor hun kindje wilden zorgen. Als ze het wilden afstaan had je contacten met verschillende instanties, de sociale dienst, de Fiom, enzovoorts. Maar ze konden ook langer blijven als het nodig was of wij hielpen ze aan een kamer en dan kon het kind nog een tijd in het tehuis blijven”. Ook andere vrouwen konden hun kind brengen, bijvoorbeeld als er huwelijksproblemen waren of ziekte in het gezin. Er was een baby afdeling en een aparte peutergroep en kleutergroep met elk een eigen leidster. De regel was dat kinderen zonodig konden blijven tot ze zes jaar waren en naar school gingen. Sommige vrouwen wilden het kind wel houden maar waren niet welkom bij hun ouders. “Daarom heb ik een aparte huiskamer voor werkende moeders geopend met een eigen leidster. Dan konden de moeders die dichtbij op kamers woonden daar hun kind opzoeken. Deze moeders gingen dan overdag werken en konden ’s morgens, ’s avonds en op zondag voor hun eigen kind zorgen”.
Trekkar In de tuin konden de kinderen spelen, daar was ook een zandbak. De leidsters wandelenden veel met de kinderen in de buurt, vooral in het Plantsoen waar het huis op uitkeek en richting Fruinlaan. De groenteboer kwam aan huis. Het hoofd van de huishouding zorgde voor de verdere inkopen en het hoofd van de keuken voor de maaltijden. In de buurt hoorden ze nooit negatief commentaar op het tehuis. Elk jaar was er een huis aan huiscollecte naast de gewone subsidie . “In 1958 kregen we als sinterklaascadeau een trekkar waar wel 10 kinderen op gezet konden worden”.
Bedjes mee Mevrouw Boeke wilde graag zorgen voor een gezellige leefsfeer. “Je wilde het zo gezellig en huiselijk mogelijk maken”. De moeders en personeel aten samen en verjaardagen van iedereen werden gevierd. Er waren veel feesten in huis en ze hielden ook vakantie. “In de zomer van 1952 had ik bijvoorbeeld een school in Bilthoven gehuurd. We zijn daar met een hele vrachtwagen naartoe geweest, want alles moest mee: bedjes, wasgelegenheid, leidsters en kinderen. Het was een ware volksverhuizing”. Vanaf 1957 gingen ze in de vakantie-periode dagelijks met de tram naar Katwijk naar een gebouw achter het witte kerkje. “Er kon op het strand gespeeld worden en in het gebouw kon gegeten en gerust worden.’
Honderd procent Wel was het leven als directrice een zwaar bestaan. Mevrouw Boeke had één vrije dag per week. Ze had behalve een werkkamer ook een eigen zit-slaapkamer, maar er kon op elk moment een beroep op haar worden gedaan. “Je was er voor honderd procent, je was overal bij betrokken. Dat was erg leuk, maar het werd op den duur toch wel belastend dat je zo gebonden was”. De gemeente zocht in 1965 een school-maatschappelijk werkster voor de protestants christelijke scholen. De openbare en rooms-katholieke scholen hadden ook elk een eigen schoolmaatschappelijk werkster. Die mogelijkheid greep mevrouw Boeke met beide handen aan. “Ik wilde wel weer extern”. Het school maatschappelijk werk was minder bindend: “Je werkte overdag samen met schoolartsen, ging op huisbezoek en bracht je bevindingen voor een commissie met een psycholoog en pedagoog, maar ’s avonds was je vrij en in je eigen bedoening."
Kinderdagverblijf De Christelijke jeugdhulp is kort na haar vertrek van karakter veranderd. Er waren te weinig ongehuwde moeders die hulp zochten omdat het maatschappelijk steeds meer geaccepteerd werd. Het huis aan de Zoeterwoudsesingel werd toen omgebouwd tot kinderdagverblijf. Na een aantal jaren voldeed het kinderdagverblijf niet meer aan de eisen van de tijd en verhuisde het naar de Oppenheimstraat. Daar kreeg het een vervolg in de naschoolse opvang die er nu in zit. De ongehuwde moeders waren hun directrice in die jaren niet vergeten: “Sommige van de vroegere ongehuwde moeders stuurden een kaartje als ze gingen trouwen en met enkelen heb ik nog steeds contact”. In 1966 betrok mevrouw Boeke een flat aan het Van Vollenhoveplein, waar ze nog steeds naar volle tevredenheid woont. Ze is betrokken bij het pastorale werk van de Vredeskerk en actief als vrijwilligster in Woonzorgcentrum de Lorentzhof.
|