Uitmuntende kennis
Johan is tot zijn 16de leerling aan een Latijnse School te Zwolle. Zijn uitmuntende kennis van het Latijn openbaarde zich toen al in een door hem gehouden rede over Christiaan Gottlieb Heyne.
Hierna studeerde hij tot 1818 aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre. Op 8 februari 1818 mocht hij in Leiden in het Groot Auditorium zijn prijs in ontvangst nemen naar aanleiding van een door de Leidse universiteit uitgeschreven prijsvraag, ging toen in Leiden studeren waar hij in 1820 promoveerde op een proefschrift over twee tijdgenoten van Cicero. Na zijn promotie volgt zijn eerste studiereis naar Duitsland. Bij terugkeer - werd hem beloofd - zou hij vrijwel zeker een leerstoel aangeboden krijgen.
In Dresden maakt Thorbecke kennis met de weduwe van K.W.F. Solger. Solger was op jonge leeftijd gestorven en doceerde filosofie aan de Berlijnse universiteit. Mevrouw Solger bleef achter met vier kinderen, met een van hen, Adelheid, zou Thorbecke later in het huwelijk treden (1936). In mei van 1822 keerde hij huiswaarts met onder zijn arm het rapport over het bibliotheekwezen in Gottingen. Nu was de tijd daar om een professoraat te aanvaarden maar… men vond hem nog te jong, en vreesde zijn in Duitsland opgedane opvattingen en denkbeelden. Voor Thorbecke was eventueel wel plaats als bibliothecaris of als rector van een of andere school. Dat schoot hem in het verkeerde keelgat. Boos ondernam hij opnieuw een reis richting Duitsland om in 1822 als privaatdocent in Giessen les te geven in geschiedenis. Vanaf september 1823 was hij een jaar privaatdocent te Gottingen.
Het is 1825 als dan toch een hoogleraarschap aanvaard kan worden. In Gent. Als buitengewoon hoogleraar in de staatswetenschap. Maar na vijf jaar Gent ziet Thorbecke zich genoodzaakt die stad weer te verlaten. Het is inmiddels 1830 en de opstand van België is in volle gang. Terug in Leiden volgt dan, tien jaar later dan beloofd, de benoeming tot hoogleraar. Tot 1834 was dit een buitengewoon, daarna een gewoon hoogleraarschap aan de Juridische Faculteit. Daar gaf hij colleges in de diplomatieke en staatkundige geschiedenis en het burgerlijk recht. Op 14 juni 1831 werd hij tot doctor in de rechten benoemd.
Kamerlid
Zijn hoogleraarsambt bleef hij bekleden tot hij zijn kamerlidmaatschap aanvaarde. Deze twee ambten kon hij niet tegelijk uitvoeren. Hij laat verwaarloost zijn colleges en zet er uiteindelijk een punt achter. In de tijd als hoogleraar in Leiden worden de eerste beginselen van een nieuwe Nederlandse grondwet door Thorbecke op papier gezet. Verschillende geschriften uit deze tijd hebben op deze grondwet betrekking zoals uit 1842 “Over de hervorming van ons kiesstelsel”.
Nieuwe grondwet
Over de invoering van de nieuwe grondwet waren al de nodige kabinetten gestruikeld en in 1849 werd Thorbecke opgezadeld met de vorming van een nieuw ministerie. Op 13 november 1849 ging dit nieuwe ministerie aan het werk. Thorbecke werd minister van Binnenlandse Zaken.
In het tweede Thorbecke kabinet, van 1862 was het belangrijkste wapenfeit de wet op het middelbaar onderwijs, waaruit later de Hogere Burgerschool ontstond.
Het derde Thorbecke kabinet dateert van 1871. Dat kabinet was zwak, mede door het feit dat Thorbeckes krachten in deze laatste periode van leven uitgeput waren geraakt, hij liet zich nauwelijks meer zien op zijn departement. Op 4 juni 1872 hield hij het, zeer onverwacht, voor gezien. Hij overleed vier jaar na de dood van zijn vrouw.