Na haar huwelijk met Hazewinkel, die leraar geschiedenis en Nederlands aan het Amsterdamse Barlaeus gymnasium was, zorgde zij voor de kinderen: twee zoons en een dochter. Toen de kinderen wat groter en zelfstandiger werden ging Derkje in de jaren twintig rechten studeren aan de Amsterdamse Universiteit en slaagde zonder veel moeite voor alle examens. Na haar doctoraalexamen werd ze medewerkster van Paul Scholten. Ook was zij tussen 1923 en 1930 als assistente aan de AU verbonden, eerst voor Romeins recht, tot 1926, later voor Burgerlijk Recht en Burgerlijke Rechtsvordering tot 1930.
Op 19 juni 1931 promoveerde zij cum laude op het proefschrift ‘Mancipatio et traditio’, een dissertatie over de eigendomsoverdracht in het Romeins recht. Na haar promotie besloot de Amsterdamse faculteit de eerste de beste leerstoel die openviel door haar te laten bekleden. Toen Van Dijck was overleden in 1932 werd haar de leerstoel voor het strafrecht toegewezen. Zij was daarmee tegelijkertijd de eerste vrouwelijke juridisch hoogleraar in ons land.
De allereerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland werd op 14 maart 1917 geïnstalleerd. In de Stevenshof is naar haar een straat vernoemd. Deze eerste vrouwelijke professor heette Johanna Westerdijk, zij was fytopathologe (Fytopathologie = plantenziektenkunde) Zij werd geboren in 1883 in Nieuwer- Amstel, Amstelveen. Ze groeide op in een intellectueel en kunstzinnig milieu en bezocht de HBS voor meisjes te Amsterdam. Later, na het behalen van de K- IV akte vertrok ze naar München om o.a. onderzoek naar levermossen te doen. Bij prof. H. Schinz te Zürich promoveerde ze in 1906. In datzelfde jaar vond haar benoeming plaats tot directeur van het ‘Phytopathologisch Laboratorium Willie Commelin Scholten’. Een jaar later werd het Bureau voor Schimmelcultures in hetzelfde laboratorium ondergebracht. Die collectie groeide snel tot zo’n 11.000 soorten en daarmee was de grootste schimmelcollectie ter wereld ontstaan.In 1917 vond de benoeming plaats tot buitengewoon hoogleraar in de fytopathologie aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. In 1952 legde Westerdijk haar hoogleraarschap en directeurschap van het laboratorium Willie Commelin Scholten neer en werd ze opgevolgd door Louise P.C. Kerling. Het Centraal Bureau voor Schimmelcultures bleef nog zes jaar aan de goede zorgen van Kerling toevertrouwd. Toen zij zich volledig uit haar werk had teruggetrokken heeft ze haar laatste jaren met aderverkalking moeten leven; 15 november 1961 overleed ze op 78 jarige leeftijd in haar woonplaats Baarn.
In Hazewinkels inaugurele rede over ‘De straf en haar achtergrond’, sprak Derkje haar afschuw uit over ‘de leer van de vergelding’ en deed haar mening uit de doeken over de theorieën die het begrip ‘straf’ beschouwen als dé bescherming van de rechtsorde in Nederland en toen eenmaal haar opvoedende taak er bijna op zat, verschenen er steeds meer publikaties van haar hand; in 1939 bijvoorbeeld, schreef zij een belangrijke verhandeling tegen het instituut van de gevangenhouding van hardleerse criminelen of verdachten van criminele handelingen. Nog enkele door haar geschreven boeken zijn; haar bekendste, ‘Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht’ uit 1953, tijdens haar leven driemaal herdrukt (inmiddels is de 14de druk in 1995 verschenen). Een ander belangrijk boek was het bekende ‘De doolhof van het beroepsgeheim’ uit 1968.
Hazewinkel was een goed docente en trad haar studenten met veel warmte tegemoet, daarentegen was ze als examinator gevreesd om haar ongelooflijke precisie.Met haar faculteitgenoten Scholten en Hoetink was ze in de oorlogsjaren één van de weinige hoogleraren in de academische senaat die zich verzetten tegen het toegeeflijke gedrag van de universiteit richting de bezetter. Het mede door haar ingediende voorstel om de universiteitsdeuren te sluiten, als reactie op het ontslag van enkele Joodse docenten, werd door de Amsterdamse academische senaat verworpen. Vanwege haar anti-duitse houding werd ze door de bezetter ontslagen uit haar functie en verbannen uit de hoofdstad. Ondanks al deze buitengewoon vervelende ervaringen was ze – zoals een artikel van haar in 1947 in het Tijdschrift voor Strafrecht duidelijk maakte – tegen het opnieuw invoeren van de doodstraf; op dat moment zeker niet de gemiddelde denkwijze van het geplaagde Nederlandse volk.
De hoge verwachtingen die de Universiteit en de Nederlandse rechtswetenschap van haar als eerste vrouwelijke hoogleraar hadden, heeft ze perfect waargemaakt. Ruim een kwart eeuw heeft ze op zeer succesvolle wijze haar taken uitgeoefend. Derkje Hazewinkel-Suringa overleed op 2 augustus 1970 in haar woonplaats Enschede. Ze werd 81 jaar oud.