Professor Reinhart Pieter Anne Dozy, hoogleraar middeleeuwse en nieuwe geschiedenis Door Hans van Elstgeest
In het westen is de laatste decennia het aantal mensen dat Arabisch spreekt sterk toegenomen. Voor de westerling is deze taal moeilijk te begrijpen. Waarschijnlijk omdat het Arabisch toch wel erg afwijkt van wat wij op school geleerd hebben. Alleen al het feit dat het Arabisch schrift van rechts naar links geschreven en gelezen wordt is een moeilijk te nemen hobbel. Om nog maar te zwijgen over de totaal verschillende tekens en grammatica. Toch is Arabisch niet echt nieuw voor ons; bijna vanaf het begin van de Leidse universiteitsgeschiedenis worden er al studies naar het Arabisch gedaan. Veelal onder de noemer oosterse talen of Semitische talen (een soort oer-Arabisch, waar ook andere talen uit ontstaan zijn). De studie van deze oosterse talen - en dan met name de Arabische - werd gedaan door een aantal illustere personen die in de loop der eeuwen de universiteit hebben bevolkt. Eén ervan is de hoofdpersoon van dit artikel: Reinhart Pieter Anne Dozy.
De geschiedenis van de Leidse arabisten begint bij Thomas van Erpenius (1584-1624). Na een rondreis langs een aantal invloedrijke Europese universiteiten, komt hij in 1612 terug in Leiden als hoogleraar Hebreeuws. Aanvankelijk is zijn gebied godgeleerdheid en oosterse talen. Hij stierf zeer jong aan de pest en is begraven in de Pieterskerk.
Levinus Warner (1619-1665) studeerde ook theologie en oosterse talen, maar slaat na zijn studie een andere weg in (onder meer handel met Turkije), bedankt voor een professoraat Hebreeuws te Leiden, maar schenkt (na zijn vroege dood) de universiteit wel zijn verzameling oosterse geschriften, het zogenaamd Warneriaans Legaat. Jacobus Golius (1596-1667) was een alleskunner: sterrenkundige, wiskundige en geneeskundige. Zijn sterrenkundige kant brengt hem via het Grieks tot de studie Arabisch. Naast de oprichting van de sterrenwacht (observatiegebouwtje op het dak van de universiteit) heeft hij veel betekend voor de oosterse studie, alleen al omdat hij in het bezit was van zeer bijzondere oosterse manuscripten.
Dan verschijnen er drie generaties Schultens op het oriëntalistentoneel. Albert Schultens (1686-1750), die na een aantal omzwervingen in 1732 in Leiden terecht komt, zijn zoon Joannes Jacob Schultens (1716-1778), die in 1744 vaders taak ter handen neemt om die later weer af te staan aan zijn zoon: Hendrik Albert Schultens (1749-1793). Vooral deze laatste heeft veel voor onze stad en universiteit betekend. Hierna volgen Hendrik Arent Hamaker (1789-1835) en diens zoon Hendrik Gerard Hamaker (1819-1892). De eerste werd hier hoogleraar en begon als één van de eersten aan de studie Sanskriet, tot dan toe nog vrij onbekend in het westen. De tweede heeft door zijn slechte gezondheidstoestand nooit een leerstoel bestegen. Hij gaf overigens wel privaatlessen. Bovengenoemde personen hebben vrijwel allemaal tot taak gehad het Warneriaanse Legaat te bewaken! Dat geldt ook voor Reinhart Pieter Anne Dozy.
Uitzonderlijk talent Dozy is geboren in Leiden op 21 februari 1820. Zijn vader is een vooraanstaand arts en beschikt over voldoende financiën om zoonlief een gedegen opleiding te kunnen geven. Ook na Dozy's promotie zijn er voldoende middelen om verder te leren. Aanvankelijk is de studierichting Semitische talen. Door zijn uitzonderlijk talent wordt hij al op 23-jarige leeftijd bekroond, naar aanleiding van een prijsvraag die was uitgeschreven door het Koninklijk Instituut. Het onderwerp: een woordenboek over de kledingstukken van Arabieren (‘Dictionnaire detaille des noms des vetements chez les Arabes’). Het werk is twee jaar later officieel uitgegeven. Direct na zijn promotie wordt hem het eerder genoemde Warneriaans Legaat toevertrouwd.
Huwelijk Ook in de privésfeer gaat het voor de wind. Op 3 juli 1844 zet hij zijn vrijgezellenbestaan om in een huwelijk met Maria Caroline van Goor den Oosterlingh, een Zaltbommelse schone. De plicht blijft ook roepen en een studie naar de middeleeuwse geschiedenis van Spanje vraagt zijn aandacht. Deze periode in de Spaanse geschiedenis is verweven met de Arabische, Spanje is namelijk lange tijd bezet geweest door de Moren (een Noord-Afrikaans Berbers-Arabisch volk die in 711 naar Zuid-Europa trokken en bijna geheel Spanje bezette). Deze studie leidt ertoe dat Thorbecke hem op een vrijgekomen leerstoel algemene geschiedenis wil hebben. Maar de Leidse curatoren protesteren hevig, omdat zij van de gedachte uitgingen dat Dozy een letterkundige was. Thorbecke drukt zijn zin door en Dozy wordt in 1850 benoemd tot buitengewoon hoogleraar algemene geschiedenis als opvolger van Prof. Peerlkamp. Hoewel zijn hart in het oosten lag gaf hij onder meer ook colleges Amerikaanse geschiedenis, een bijkomstigheid die hem overigens niet tot last is geweest. Vooral zijn kennis van Spanje kwam goed van pas en over het algemeen bestonden zijn lessen uit een zeer divers aantal onderwerpen. Hij was overigens niet de makkelijkste. Zijn lessen en examens werden als zeer zwaar ervaren door zijn studenten. Hij wilde zijn toehoorders nogal eens verrassen met onaangekondigde overhoringen, vooral de test over de vergaarde kennis van het afgelopen studiejaar waren bij zijn leerlingen berucht. Dozy vormde met mensen als Kern en Fruin een groepje spraakmakende individuen binnen de Leidse universiteit. Dozy's buitengewoon professoraat werd dan ook al snel omgezet naar een gewoon, met als taak de middeleeuwse en nieuwe geschiedenis.
Belangrijke titels Dozy gaf tijdens zijn leven een aantal zeer belangrijke titels uit. Werken als ‘Scriptum Arabum loci de Abbadidis’ (3 dln, 1846, 1852, 1863), ‘Islamisme’ (1863) en ‘Histoire des Musulmans d'Espagne’ (1861) behoren tot de beste die hij gemaakt heeft. Naast deze officiële stukken heeft Dozy veel artikelen voor onder meer De Gids geschreven. Dozy's laatste grote werk is ‘Supplement aux dictionnaires Arabes’, een lexicon die geheel is samengesteld door onderzoek uit eigen verzamelde, zeer uitgebreide lectuur. Zijn onafgemaakte werk (‘Catalogus der oosterse handschriften’) is na zijn dood door een van zijn beste leerlingen, M. J. de Goeje, voltooid.
Overlijden Zijn dood komt op betrekkelijk jonge leeftijd. Na twee jaren ziekte overlijdt hij op 63-jarige leeftijd in zijn woonplaats Leiden. Enkele dagen na deze fatale zondag de 29ste april 1883 is zijn stoffelijk overschot op de Groenesteeg ter aarde besteld. Michael Jan de Goeje (1836-1907) sprak aan het graf van Dozy zijn waardering uit over zijn grote leermeester. De Goeje, één van Dozy's talentvolste leerling ontpopte zich tot Dozy's gelijke en er was in de loop de jaren een vriendschappelijke band ontstaan. Na de dood van Dozy is De Goeje in zijn leermeesters voetsporen getreden in de studie van oosterse talen. De Goeje werd hoogleraar Arabische taal- en letterkunde. P.L. Muller nam de leerstoel geschiedenis voor zijn rekening.
Als laatste in deze rij mag Christiaan Snouck Hurgronje niet onvermeld blijven. Snouck Hurgronje (1857-1936) heeft misschien wel het grootste stempel gedrukt op de oosterse studie. Zijn manier van aanpak en het lef dat hij toonde om als westerling de bedevaart naar Mekka bij te wonen zijn nog altijd een hoogtepunt in de Leidse universiteitsgeschiedenis in het algemeen en de Arabistenstudie in het bijzonder. Na zijn avontuurlijke wereldreizen werd hij in 1907 hoogleraar Arabisch. Het levensverhaal van De Goeje en Snouck Hurgronje zijn verschenen in eerdere edities van de wijkkrant.
Bronnen: De Leidse universiteit in heden en verleden (J.J. Woltjer) De wiekslag van hun geest (W. Otterspeer) Groenesteeg, een historische begraafplaats in Leiden (I.W.L. Moerman) Leidsch Dagblad Levensbericht KNAW (M.J. de Goeje) Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek (Wensinck) Pallas Leidensis MCMXXV (div. auteurs) Winckler Prins Encyclopedie Wikipedia (niet-officiële bron)