Titel 1
Titel 1
Titel 1
nieuws (80)>
Aantal panelen | Totaalprijs | Jaarlijkse opbrengst (gemiddeld over 25 jaar) |
Terugverdientijd |
6 | €3,200 | €350 | 6 jaar |
8 | €5,000 | €500 | 8 jaar |
Number of panels | Total price | Annual yield (averaged over 25 years) |
Payback period |
6 | €3,200 | €350 | 6 jaar |
8 | €5,000 | €500 | 8 jaar |
H. Oosterhuis uit Voordat ik bomen zag (Verzameld Liedboek; gezangen op teksten van Huub Oosterhuis, 2004, Kok, Harlewijn).
Rode juwelen
De mannelijke bloemen, de katjes, ontwikkelen zich al in de zomer. Ze zitten dan in grijsgroene groepjes van 2-5 katjes bijeen aan korte zijtakjes, verborgen tussen de bladeren. In de winter hebben ze zich verder ontwikkeld. Dan bungelen de groengeel geworden katjes in de boom. De vrouwelijke bloemen zijn veel moeilijker te vinden. Ze verschijnen in februari en lijken op bladknoppen. Tijdens de bloei komen een paar mooie, fel rode stempels te voorschijn. Het lijken kleine rode juwelen op een tak. De boom is ÈÈnhuizig, heeft dus zowel vrouwelijke als mannelijke bloemen. Voor de bevruchting is kruisbestuiving noodzakelijk. Dus door de wind moet op de stempels stuifmeel van een andere boom worden gebracht. De bevruchting van de eicellen gebeurt veel later, pas in de zomer. Daarna ontwikkelen zich de noten die in het najaar kunnen worden gegeten. In de boom zitten ze in groepjes, omgeven door een vruchthuls. Weeda et al (1995) schrijven dat het voor veel dieren erg moeilijk is om die noten open te breken. Volgens hen heeft het kiemplantje heeft geen enkele moeite met het openbreken van de noot. De bladeren van de hazelaar zijn relatief breed. Ze zijn eivormig met aan het uiteinde een punt. De bladrand is dubbel gezaagd. De basis is hartvormig.
De hazelaar wordt ook wel tot de stuiken gerekend omdat de plant slechts 8 meter hoog wordt en meestal meer dan ÈÈn stam heeft. Van nature groeit de boom op matig voedselrijke, vochtige, vaak kalkhoudende grond in loofbossen en hakhout. Hij groeide hier al na de laatste ijstijd (10.000 jaar geleden) toen zich de eerste bossen ontwikkelden. Van de hazelaar is bekend dat deze inheems is in Europa en voorkomt tot de Kaspische zee. Een verwante soort groeit in Zuidoost- Europa en Klein- AziÎ (Weeda et al.,1995). In onze wijk staat een relatief hoog exemplaar in de tuin van Cobetstraat 26. Langs het pad vanaf de Hazewinkelstraat (heeft dat ëhazeí uit de (straat)naam iets met hazelaar te maken?) naar de Kanaalweg staan enkele jonge exemplaren. De boom kan zich uitstekend handhaven als hij regelmatig (in februari of juli) wordt gesnoeid en voldoende gelegenheid heeft om nieuwe takken te ontwikkelen.
Bijbel
Het gedicht van Oosterhuis is een liefdeslied. De predikant RenÈ Venema wees mij erop dat Oosterhuis zich heeft laten inspireren door het Bijbelboek Hooglied; dat is ook een liefdeslied. Waarschijnlijk wordt dit prachtige lied nauwelijks in de kerken in onze wijk gezongen.
De hazelaar komt niet voor in de Bijbelvertalingen die we nu in de meeste kerken gebruiken. In de Statenvertaling komt de naam hazelaar echter wel voor en wel in Genesis 30 vs 37: ìToen nam Jakob roeden van groen populierenhout, en van hazelaar, en van kastanjeî. In die vertaling zijn zowel ten aanzien van de hazelaar als de kastanje vertaalfouten gemaakt (Gispen et al. Bijbelse Encyclopedie, 1998, Kok). Het woord amandel is in het Hebreeuws sjaked, of ook wel loez. En dat woord loez is soms vertaald met hazelaar. In latere Bijbelvertalingen dan de statenbijbel zijn de woorden hazelaar en kastanje vervangen door amandelboom en plataan. Ik vermoed dat het toeval is dat Oosterhuis in zijn lied beide soorten noemt waarmee een vertaalfout is gemaakt. Hij zal voor deze bomen hebben gekozen vanwege de klank en het ritme van het lied. Over het algemeen komt de hazelaar veel voor in symboliek, mythen, sagen, sprookjes en volksgeloof. Zo was de hazelaar gewijd aan de Germaanse god voor de vruchtbaarheid Donar.
Okkernootfamilie
Moens en de Weerd (zie Bomen en mensen, een oeroude realtie, 2000, Bomenstichting, Boom) geven een verklaring voor de herkomst van de Nederlandse en Latijnse soortnaam. De soortnaam Javellana komt waarschijnlijk Úf van de plaats Abellana in Klein-Azië Úf van Avella (nu heet dat Avelino) bij Napels. De Latijnse geslachtsnaam Corylus komt van het Griekse kÛrys, ook met de betekenis van helm of hoofdbedekking. Dat slaat op de vruchthuls van de noot. Hazel zou afgeleid zijn van het Angelsaksische haesel wat ëkapí of mutsí betekent. Er is nog een andere verklaring voor hazel. Het zou ook kunnen stammen van het Angelsaksische haes, dat ë bevelení betekent. Een staf van hazelaarhout zou een teken zijn van gezag. Opmerkelijk is dat - hoewel de hazelaar in de Bijbel niet wordt genoemd - volgens de Hebreeuwse overlevering de staf van Mozes (ook een teken van gezag) uit een hazelaar was gesneden, een boom uit de Hof van Eden. Als dat al het geval is geweest moet het een andere soort uit het geslacht Corylus zijn geweest. Onze hazelaar groeide niet in die omgeving. De hazelaar behoort tot de berkenfamilie, de Betulaceae. De forse straatbomen in de Cobetstraat, de haagbeuken, behoren tot dezelfde familie, evenals elzen en berken. De vruchten van deze drie soorten bomen worden niet door mensen gegeten. Volgens de nieuwste indeling van het plantenrijk, waarbij gebruik werd gemaakt van DNA-onderzoek (Van der Meijden, Heukelsí flora van Nederland, 23ste editie, 2005, Wolters Noordhof), is de walnoot (Juglans regia L.) een nauwe verwant van de hazelaar. De Walnoot behoort tot de okkernootfamilie, de Juglandaceae, en haar vruchten worden wel door ons gegeten. In tuinen wordt vaak de toverhazelaar aangeplant. Die behoort tot het geslacht Hamamelis en is geen verwant van de hazelaar. De toverhazelaar en de hazelaar zijn beide naaktbloeiers; dat wil zeggen ze bloeien voordat de bladeren zich ontwikkelen.
Kerstkatjes
De hazelaar wordt voor van alles gebruikt. Hazelnoten worden gegeten door mensen en door dieren als eekhoorntjes, hazelmuizen, gaaien, spechten en boomklevers. Hazelnoten kunnen uitstekend worden verwerkt in gerechten die met kerst worden gegeten. Zoek dan vooral onder bomen die ouder zijn dan tien jaar want jongere bomen krijgen geen noten. Hoewel, kwekers hebben rassen geproduceerd die na drie jaar al noten geven. En die ëgekweekteí noten zijn soms ook groter dan de wilde. Uit hazelaarhout worden medicijnen gemaakt. De twijgen kunnen ook worden gebruikt voor het vlechten van adventskransen. En de takken met katjes ñ als die er zijn ñ kunnen uitstekend dienen als alternatieve kerstversiering. Ik wil u echter niet oproepen om ze te plukken want zoveel hazelaars groeien er weer niet in onze wijk.
Een maretak (Viscum album L.) is een groenblijvende dwergheester die alleen maar op bepaalde soorten bomen kan groeien. Hij groeit op een appelboom in de tuin van de De Ridderstraat 6. De Latijnse soortnaam duidt op de witte kleverige bessen. Viscum komt van viscidus wat kleverig betekend; album is wit (C.A. Backer, 2000. Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen). De grote lijster, Turdus viscivorus, een belangrijke zadenverspreider, is er naar genoemd want viscivorus komt van Viscum.
Verspreiding
De Maretak behoort tot de Vogellijmfamilie. Vertegenwoordigers van deze familie komen in alle werelddelen voor, maar vermijden koude gebieden. In Europa zijn er slechts vier soorten waarvan &eavute;én in Nederland. Het is een plant die veelal in warme streken voorkomt. Hij wordt ook in Scandinavië en Groot-Brittanië aangetroffen. Zelf heb ik hem in Noord-Duitsland en Noord- Polen waargenomen. Het overgrote deel van de maretakpopulatie in Nederland groeit in Zuid-Limburg. De laatste jaren wordt deze populatie zelfs kleiner (Weeda et al. (1995) in de ‘Nederlandse Oecologische Flora’). Elders is deze plant in Nederland zeldzaam. In de omgeving van onze wijk is de maretak onder andere gevonden in de Merenwijk, Oegstgeest en Voorhout. In Nederland staat de maretak op de Rode lijst; dat is de lijst voor plantensoorten die met uitsterving bedreigd worden en beschermd zijn. In 2006 is vastgesteld dat in Alkmaar op het Waagplein de grootste maretak (diameter ca. 6 meter) ter wereld groeit. Die waarneming is opgenomen in het Guinnes Book of Records.
Halfparasiet
De Engelse naam voor maretak is mistletoe. Deze naam is in ons land volgens de nieuwste Van Dale synoniem geworden voor maretak. De plant is een halfparasiet die net als andere groene planten zuurstof kan opnemen en deze met behulp van suiker (glucose) kan omzetten in water en CO2... De wortels van de maretak zitten in de bast van de boom. Daar heeft de maretak van onderen naar boven lange zuigwortels om water en andere voedingsstoffen op te nemen. Oosterhuis verwoordt de relatie tussen de boom als “De boom is de aarde dankbaar dat hij diep in haar wortelt”. Over de maretak zou hij dus kunnen schrijven: “De halfparasiet is de boom dankbaar dat hij zich op haar kan vestigen.” De boom neemt via zijn wortels ‘diep in de aarde’ voedingstoffen op waarvan de parasiet profiteert. Hoewel de maretak als halfparasiet niet erg gunstig is voor de boom heeft deze gastheer er meestal niet zoveel last van dat hij daardoor dood gaat. Als vogels van de witte bessen hebben gegeten wrijven ze hun snavel schoon, bijvoorbeeld aan boomtakken. Dan plakken er vaak ook zaden vast aan de boom. De opgegeten zaden worden niet verteerd maar verlaten onveranderd het lichaam en komen – via de ook kleverige poep – in de bomen terecht en plakken vast. Daarna kiemen ze en dringen kleine worteltjes de bast binnen; ‘ een plant vestigt zich’. De maretak zit vaak hoog op verschillende loofbomen, vooral op de populieren, de appel, de meidoorn en de gewone acacia. Ik heb gehoord dat de toenmalige eigenaar van het huis aan de De Ridderstraat omstreeks 1994 met opzet bessen van de maretak aan de appelboom heeft gewreven en dat daardoor de nu zichtbare maretak is ontstaan.
Bevruchting
De maretak heeft vrouwelijke en mannelijke planten. Aan het uiteinde van twijgen zitten kleine geelgroene vrouwelijke en iets grotere mannelijke bloemetjes. De plant bloeit van maart tot mei. Bijen en vliegen en ook de wind zorgen voor de bestuiving. De bloemen worden ook door de wind bestoven. De plant in de De Ridderstraat vormt bessen en is dus vrouwelijk. Hoe kunnen de bloemetjes van deze plant worden bestoven als er geen mannelijke plant in de buurt staat? Om het antwoord te vinden ben ik ‘onze’ parasiet nauwkeurig gaan onderzoeken. Op verschillende plaatsen van de stam en takken komen uitlopers van de maretak naar buiten. Dat gebeurt ook als er slechts één plant op een boom zit. Ik weet dus niet of die uitlopers tot één of meer planten behoren. Een aantal van die uitlopers vormt bessen, een aantal andere doet dat absoluut niet. De altijd groene plant bloeit voor er aanvullende nieuwe bladeren zijn gevormd. De knoppen op de uiteinden van de twijgen met bessen zien er anders uit dan die op de twijgen zonder bessen (zie figuur). In die ‘prille’ knoppen zitten waarschijnlijk al de bloemetjes voor 2009. Dat zouden zowel vrouwelijke als mannelijke bloemetjes kunnen zijn.
De bioloog Ben Zonneveld, die zich al jaren bezighoudt met de maretak, vertelde mij dat de maretak heel weinig stuifmeel vormt. Het is vrijwel uitgesloten dat een vrouwelijke maretak stuifmeel krijgt van een plant die op grote afstand groeit. Dit duidt erop dat er dichtbij de vrouwelijke plant in de De Ridderstraat ook een mannelijke moet staan. Ik liet hem de knoppen zien van de plant met en zonder bessen. Hoewel Ben nog nooit aandacht had geschonken aan dit verschil trok hij dezelfde conclusie: er groeit hoogst waarschijnlijk ook een mannelijke plant in de De Ridderstraat. Op de boom staan mogelijk twee planten, een vrouwelijke een mannelijke. Echter, er kan ook iets anders aan de hand zijn. Tweehuizige planten ‘smokkelen’ soms, ze worden hermafrodiet en zijn dan gelijktijdig vrouwelijk en mannelijk. Er zijn namelijk meldingen dat ook de maretak wel eens ‘smokkelt’ en gelijktijdig zowel vrouwelijk als mannelijk is. Zodra de plant begin 2009 bloeit ga ik controleren of er daadwerkelijk zowel vrouwelijke als mannelijke bloemen worden gevormd. De vraag, of er dan twee planten op de boom zitten (een vrouwelijke en een mannelijke) of é&eavute;n (een hermafrodiet) kan ik ook dan niet oplossen.
De maretak als symbool
De maretak speelt een grote rol in allerlei godsdiensten en folkloristische rituelen. Het woord ‘mare’ slaat op boze geest. Opgehangen maretakjes zouden boze geesten op een afstand houden. Al eeuwenlang wordt deze plant aan het eind van het jaar opgehangen en ook bij ons hoor je het woord ‘mistletoe’ vooral in het najaar. Oorspronkelijk was het mogelijk een winterzonnewende- of nieuwadvertentie jaarsritueel. Volgens de mythologie was deze plant in de Germaanse gewesten aan de goden Frigg en Donar (Thor) gewijd. Frigga, de godin der liefde, gaf een kus aan iedereen die onder de mistletoe doorliep. Hier komt de traditie van het kussen onder de mistletoe waarschijnlijk vandaan:
“ Under the mistletoe, pearly and green,
Meet the kind lips of the Young and the old;
Under the mistletoe, hearts may be seen/
Glowing as though they had never been cold...”
Eliza Cook (1818-1889)
In de achtertuin van Cobetstraat 49 staat een boom die – voorzover ik weet – ook de enige tulpenboom in onze wijk is. Deze Liriodendron tulipifera L. is omstreeks 1960 aangeplant en is ook een van de weinige tulpenbomen in Leiden. We hebben dus met een in Leiden zeldzame en bijzondere soort te maken. Het uitbotten van de Liriodendron, het te voorschijn komen van de bladeren, is een heel mooi gezicht. De knoppen van de bladeren zijn plat. De bladeren zitten opgevouwen onder de knopschubben. Nadat ze bevrijd zijn van hun knopschubben groeien ze relatief snel en vouwen zich open (zie figuur). Er ontstaat een klein symmetrisch blaadje met twee punten. Dat kleine blaadje groeit uit tot een groter blad (soms tot 18 cm lang) met vier grote driehoekige lobben; zo ontstaat het unieke blad van de Liriodendron. Sommige mensen vinden dat die bladeren op tulpen lijken en zeggen dat de boom vanwege de bladeren de naam tulpenboom heeft gekregen. Ik stel me zo voor dat die jonge ‘blaren’, zoals Adriaan Morriën schreef, zich dan letterlijk ‘uit hun schilden dringen’. Omdat de boom in de achtertuin staat, kan je niet zo maar het uitbotten van dichtbij waarnemen. Maar op een andere plek in Leiden kan dat wel: links van de toegangspoort van de Hortus staat een grote tulpenboom.
Bloem
De tulpenboom heeft de naam waarschijnlijk niet van de bladvorm, maar van de vorm van de bloem gekregen. De naam is verwarrend. Vaak wordt met een tulpenboom de Magnolia bedoeld. Deze soort heet in het Nederlands de beverboom omdat de knoppen op de staart van een bever lijken. Zowel de Liriodendron als de Magnolia horen thuis in de Magnoliaceae, de Magnolia-achtigen. De bloemen zijn groen-abrikooskleurig en hebben oranje vlekken. Ze zitten vaak hoog in de boom en ze lijken echt op tulpen (zie figuur). Na een warm voorjaar bloeit de boom veelal in juni en juli, dus als de ‘echte’ tulpen al lang en ook voor Leiden geldt, kunnen we pas over ten minste 10 jaar controleren. In februari 2008 is dicht bij onze wijk, in het Plantsoen, tegenover huisnummer 37 een tulpenboom aangeplant.
De bloem van de tulpenboom bestaat uit veel losse, in spiralen gerangschikte onderdelen: bloemdelen, meelbladeren en vruchtbladeren. De vruchtbladeren, die in dichte spiralen in het centrum van de bloem staan, vormen samen een verzamelvrucht. Voorheen werden het ‘type’ bloemen van de Liriodendron als ‘primitief’ aangemerkt, maar moderne, op DNA gebaseerde inzichten hebben de Magnoliaachtigen een aparte positie binnen het systeem van de bloemplanten (apart van de Monocotylen en de Dicotylen) gegeven. De Liriodendron is in Nederland ingevoerd. In Noord Amerika is de Liriodendron verspreid van Nova Scotia tot in Florida. Het type bloem van de tulpenboom wordt veelal door kevers bestoven. Het zaad heeft vleugeltjes voor de verspreiding. Over het algemeen vormt de Liriodendron in Nederland niet veel kiemkrachtige zaden. Misschien komt dat omdat het soort kever dat daarvoor nodig is niet in Nederland voorkomt. In Noord Amerika vormt de boom wel veel kiemkrachtige zaden. Daar wordt de tulpenboom vanwege de vorm en de kleur ‘Yellow poplar bark’ genoemd.
De leliënboom vormt tulpen
In Afrika groeit een boom, Spathoda campanulata, die ook tulpenboom wordt genoemd en het hout van de Braziliaanse soort Dalbergia frutescens wordt tulpenhout genoemd. In het ‘Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen’ door C.A. Backer (2000) staat de volgende verklaring voor de geslachtsnaam: “Liriodendron: - van Gr. lirion of leiron, lelie; dendron, boom: leliënboom. De naam zinspeelt “op den vorm der bloemen”. Tegelijk betekent tulipifera (Lat.) tulpdragend. Als deze gegevens worden gecombineerd kan worden gesteld dat de leliënboom tulpen draagt. Achter het woord tulp staat in de ‘Van Dale’: “Fr. Tulipe, ouder tulipan < Turks tulban (tulband), zo genoemd omdat, als de bloem wijd geopend is, er gelijkenis met een tulband in kan worden gezien” ‘Zo kan de lelieboom zelfs tulbandboom worden genoemd’. De tulp en de lelie zijn familie van elkaar en horen beide thuis in de plantenfamilie Leliaceae; de tulpenboom kan dus bij wijze van spreken ook lelieboom worden genoemd. Het geslacht Liriodendron bevat slechts <één andere boomsoort, de Chinese Liriodendron chinense. Ik heb vernomen dat deze Liriodendron- soort waarschijnlijk helemaal geen kiemkrachtig zaad meer produceert. De reden daarvan is mij onbekend. Van L. tulipifer bestaan nog wel enkele kweekvarianten.
Hoe dik is de oudste tulpenboom van Nederland?
Verschillende auteurs melden dat de tulpenboom in 1663 door de hoveniers van Karel I, vader en zoon Tradescant, uit Virginia in Engeland werd ingevoerd. Daar werd het eerst een potplant. Voor zover ik weet staat de oudste boom, aangeplant in 1688, bij het Fulham Palace in Londen (More, D. & JK. White, 2003. Cassell’s trees of Britain and Northern Europe. Cassell). In ‘Bomennieuws’, (uitgave Bomenstichting, zomer 2006) schreven R.J. Koops & F. van Eeghen dat de oudste tulpenboom in ons land bij het Kasteel Onstein te Vorden groeit; een bijna even oude is in 1806 aangeplant achter het Paleis ’t Loo in Apeldoorn. Ik vermoed dat het de schrijvers is ontgaan dat de Liriodendron in de Leidse Hortus eerder, namelijk in 1715, is aangeplant. Het lijkt mij niet uitgesloten dat dit de oudste tulpenboom van Nederland is. Hij heeft aan de basis een dikke ‘knolvoet’, een groeiwijze die bij meer tulpenbomen bekend is (‘Bomen in de Hortus botanicus leiden’, uitgave van de Hortus in 2007). Die knolvoet heeft een jonge uitloper waardoor de voet van de boom mij aan een fluitketel doet denken. De boom heeft een kurkachtige grijze bast. De stamomtrek van de boom bij het Paleis ‘t Loo is 5,80 meter (zie R.J. Koops & F. van Eeghen). Voor mij was dat reden ook de tulpenboom in de Hortus op te meten. Vanwege de knolvoet is dat lastig. Op de grond waar de stam begint is de omtrek 6,68 meter. Op ca 50 cm hoogte versmalt deze heel sterk. Daar is om de stam een lijst, een (natuurlijk band) gevormd en is de omtrek ca 3,35 m. En op borsthoogte, dat is ca 1,30 m, is de omtrek 2,87 cm. Ik weet niet op welke hoogte de boom bij het Paleis is opgemeten en of die boom ook een knolvoet heeft. Tot slot heb ik extra aandacht geschonken aan de tulpenboom in de Cobetstraat. Toen ik naar de voet van deze boom keek had ik de indruk dat die ook een knolvoet krijgt, en op die knolvoet drie uitlopers vormt. Op 1,30m. hoogte is de omtrek 1,72 cm. De omtrek van deze ca. vijftigjarige boom is dus al ruim de helft van de bijna 300 jarige bij het Paleis. Over het algemeen zijn er sinds de (eerste?) aanplant in 1715 in Nederland heel weinig Liriodendrons in tuinen en parken neergezet. In het najaar worden de bladeren van deze soort geel en is de boom als het ware een gouden fakkel. Alleen al om die reden zou deze boom vaker moeten worden aangeplant.
Hout
De bladeren van de Tulpenboom zijn net zo beweeglijk als die van de populier. En net als een populier groeit een Liriodendron het beste op een diepe, vochtige ondergrond. Het is een snelle groeier. De boom kan een hoogte van 35 meter en een breedte van 25 meter bereiken. Deze soort heeft over het algemeen een relatief rechte stam. Noord Amerikaanse Indianen noemden de boom kanohout omdat uit de stam een kano kon worden gebouwd voor 20 mensen. Als de boom op mineraal houdende grond groeit, kan het crèmekleurige hout vleugjes olijfgroen, zwart, rozebruin of zelfs staalblauw bevatten (C. Tudge, 2006, Het verborgen leven van bomen, Spectrum). Het hout is van goede kwaliteit en wordt onder meer gebruikt voor meubels, houtsnijwerk en deuren. Het wordt zelfs voor potloden gebruikt. Ik geef voor het schrijven van dit artikel de voorkeur aan mijn PC maar ik had voor het tekenwerk wel zo’n potlood willen gebruiken.
In het openbaar groen staan vaak vlieren. Daar krijgt de boom de kans om op te groeien omdat er niet iedere week wordt geschoffeld en er ook geen andere begroeiing in de weg staat. Gewone vlieren zijn te vinden in het Trigonpark, het Roomburgerpark, in diverse middenbermen, in het groen tussen de Lorentzkade en de Van den Brandelerkade en ook in het groen tussen de Uhlenbeckkade en de Meijerskade. In de bloeiperiode zijn het vaak meer dan bloemenwolken die je ziet; de bloeiende vlieren vormen parelsnoeren. Het is een prachtig gezicht. Ook menig particuliere tuin wordt door deze boom opgefleurd, zoals de tuin van de Du Rieustraat 2. Daar groeit een forse oude boom. Zou er in onze wijk wel één straat zijn waar geen gewone vlier groeit?
Vlieren en dieren
Vogels zijn belangrijke verspreiders van de vlier. Dat kun je merken als de boom bessen heeft en je je was naast zoín boom laat drogen. De vogels eten deze bessen, als zij hun eerste poep op je wasgoed laten vallen, kleurt dit prachtig paars. Het heeft wel als gevolg dat je de was weer moet gaan doen. De vogels hebben ook voor de parelsnoeren in onze wijk gezorgd. Na een vlierbessenmaaltijd zitten zij vaak in een boom of struik en poepen daar de zaden uit. En die gaan kiemen. De kieming vindt plaats in het voorjaar, veelal op kale grond. De kiemplanten kunnen niet goed concurreren met andere planten en ze kunnen niet goed tegen begrazing.
De vlier trekt tijdens de bloei veel insecten aan. Het is geen plant waarvan de bladeren door veel dieren worden gegeten. Konijnen eten in de duinen van veel gewassen, de vlier laten ze links liggen. Ik raad iedereen, die een konijn heeft, aan eens een tak van een vlier en één van een wilg in het konijnenhok te leggen. Zo lekker als het konijn de wilg vindt, zoín afkeer heeft hij van de vlier. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de geur die de boom afgeeft. Toch zijn er insecten die leven op de vlier. Kolonies bladluizen (Aphis sambuci) zitten graag op de jonge bladeren. Deze soort is met sambuci zelfs naar Sambucus genoemd. Weeda et al., noemen in de Nederlandse oecologische flora (uitgave 1995) verder bladwespen uit het geslacht Macrophya en de vlieg mi- neervlieg (Liriomyza amoena). Larven van de mineervlieg graven gangen in het weefsel van het blad.
Familie
Volgens de nieuwste Van Dale (Groot woordenboek van de Nederlandse taal), uitgave 2005, hoort de vlier thuis in de Kamperfoeliefamilie, de Caprifoliaceae. De samenstellers van de Van Dale konden niet weten dat kort na het verschijnen van hun werk een nieuwe (23e) editie van Heukelsí flora zou uitkomen. Daarin wordt de gewone vlier geplaatst in de Muskuskruidfamilie, de Adoxaceae. In de 22ste editie van Heukelsí flora uit 1995 stond de vlier nog wel in de kamperfoeliefamilie. Dat komt omdat de indeling van planten vroeger gebaseerd was op morfologische kenmerken. Uit recent DNA-onderzoek blijkt vaak dat verwantschappen tussen planten heel anders liggen dan eerder gedacht en daarom is de vlier niet meer samen met de kamperfoelie in één familie ingedeeld. Beide planten zijn nog wel nauwe verwanten want de familie van de vlier heeft als rangnummer 132 gekregen en die van de kamperfoelie 133. In de Van Dale uit 2005 valt nog iets op als we naar het woord ìvlierî kijken. Als tweede betekenis van ëvlierí wordt het woord ëviolierí genoemd. Het etymologische woordenboek Van Dale, uitgave 1991, zegt dat vlier is ontstaan uit violier. Volgens de nieuwste Van Dale moet bij violier niet worden gedacht aan een viooltje maar aan:
1 een plant uit het geslacht Matthioloa van de kruisbloemenfamilie, m.n. de soorten Matthiola annua (de zomerviolier) en Matthiola incana, veel als sierplant gekweekt;
2 muurbloem;
3 anjelier.
Dat zijn toch hele andere planten dan een vlier! Wie komt er nu op het idee het woord vlier af te leiden uit het woord violier? Woordenboeken zijn ñ botanisch gezien - niet helemaal te vertrouwen. De zomerviolier en de muurbloem horen thuis in de Kruisbloemenfamilie, de Brassicaceae. Dat is dus correct. Maar de vermelding van de anjelier in die familie is niet goed. Die is ondergebracht in de familie van de anjers, de Caryophyllaceae. Ook in de 22ste editie van Heukelsí flora zaten de zomerviolier, de muurbloem en de anjelier niet in dezelfde familie.
Standplaats
In de nieuwste Van Dale staat achter vlier ook: moerassige grond met een veenlaag erop, syn. moerasveen, samengetrokken uit vledder. Achter vledder staat: vlier, nevenvorm van vlier (vlierbes). Helemaal begrijpen doe ik Van Dale niet. Waarom staat er achter vledder niets over moerasveen? In Heukelsí flora staat dat de vlier groeit op vochtige, matig voedselrijke, humeuze grond in loofbossen, aan beekoevers en in beschaduwde bermen. In die omschrijving zit iets van de moerassige grond van de Van Dale. Volgens mij heeft een vlier echter niet echt vochtige bodem nodig. In steden groeien vlieren groeien vaak op voedselrijke grond. Wat dat betreft dragen poepende honden veel bij aan de kwaliteit van de grond waarop een vlier het goed doet.
Mensen en vlieren
Ooit vlierbessenjam gegeten of vlierwijn gedronken? Of pannenkoeken gebakken met daarin stukjes van de bloemetjes van de vlier? Die vlierproducten zijn heerlijk. De vlier heeft een belangrijke rol gespeeld in de geneeskunde. Volgens de volksgeneeskunde heeft bijvoorbeeld verpulverde bast van de vlier in witte wijn een laxerend effect. Hippocrates (+460 tot +377 v. Chr.) schreef al over het gebruik van de vlier in de geneeskunde. De boom heeft ook een plaats gekregen in volksgeloof en mythologie. De soort is zoals Malihapi Malu het noemt een geschenk voor de mens. M. De Cleene & M.C. Lejeune (2000) noemen de gewone vlier een afwerende boom die wordt aangeplant tegen blikseminslag, toverij, brand, heksen, weerwolven enz. Zouden de vlieren in onze wijk die functie tegen onheil ook in onze wijk vervullen?